Na m’n volgende diepe dal ga ik maar weer eens naar de huisarts. Ik heb het gevoel dat ik recht op een volgende burn-out afsteven, zo uitgeput voel ik me met een zeer en zoemend hoofd.
Mijn probleem zit hem niet in dat dal, ik heb er zo langzamerhand genoeg ervaring mee om te weten dat het dieptepunt op z’n hoogst 2 dagen duurt. Maar het zit ‘m wel wel in de mentale moeheid die daarna weer heel erg aanwezig is en nooit echt helemaal weg gaat. En de krampachtigheid waarmee ik wil voorkomen dat ik weer richting dal ga.
Maar als ik m’n grenzen oprek omdat ik me energieker voel en gewoonweg vrede heb met het feit dat ik dan weer een nieuwe balans moet vinden, dan toch komt er tot nu toe steeds weer een moment dat ik met een rotklap op de bodem van m’n emmer beland. Of, zoals mijn collega het zo mooi verwoordde: “de bodem is wel dicht, maar zodra je weer op hoge hakken danst, prik je er zo doorheen”. En weg is dat beetje meer energie dan weer.
De huisarts stuurt me door voor een eventueel revalidatie-traject. Naar iemand die me hopelijk kan helpen om m’n energie gedoseerd in te zetten in plaats van met volle kracht vooruit.
Op een van de heetste dagen van deze zomer heb ik een afspraak voor een intakegesprek bij een revalidatiearts. Het is een wat oudere man en hij vraagt me wat hij voor me kan betekenen. Helaas ontkom ik er niet aan om weer m’n verhaal te vertellen. En dat ik dus nog steeds op zoek ben naar iemand die me kan helpen om mijn bewegingsdrang zodanig te coachen dat ik steeds meer energie krijg en niet alleen maar uitgeput ben.
En dan vraagt hij of hij wat mag vertellen. Over hoe hij als jochie van 12 jaar, het type eerst doen en dan pas nadenken, met zijn fiets over de kademuur valt en zijn been breekt. Nadat het uit het gips is, krijgt hij van de dokter het advies om veel te gaan fietsen om zijn been weer sterk en gespierd te krijgen. En dat lukt, gedurende een aantal weken fietst hij elke dag in de buurt van zijn huis de heuvels op en neer.
Geruime tijd later valt hij weer met de fiets, alleen dit keer op zijn hoofd. De dokter schrijft hem 6 weken volledige bedrust toe om zijn hersenen beter te laten worden. Een hele opgave voor iemand die nooit stil kan zitten. Maar onder het strenge toezicht van zijn moeder lag hij dus die hele zomervakantie alleen maar in bed met de gordijnen dicht. En zijn hoofd herstelde.
“Begrijpt u waar ik naar toe wil mevrouw Van den Boogaard? “, vraagt hij. En dat doe ik, maar ik geloof nooit dat mijn werkgever en de arbodienst dat met hem eens zijn. Die zijn juist van mening dat je privé en in je werk tegelijkertijd moet herstellen. Dat probeer ik nu al bijna 14 maanden en het schiet niet erg op, misschien wordt het tijd om het anders te gaan proberen.
En hij vervolgt: ”Of u nou boswachter wordt, een pelgrimstocht gaat lopen of een maand lang helemaal alleen in een hutje op de hei gaat zitten, u moet nu stoppen en uw hoofd rust geven. Dat is het enige dat ervoor gaat zorgen dat u weer beter wordt.”
Het bijzondere verhaal van de herder in de trein van vorige week schiet me te binnen en ik vraag hem of ik ook iets mag vertellen. Dat mag. Ik vertel hem het verhaal en eindig met de overtuiging dat toeval volgens mij echt niet bestaat. Hij beaamt dat volmondig.
Hij gaat de huisarts een brief schrijven dat hij mij het advies heeft gegeven om de druk te stoppen, alles los te laten en een tijdje alleen maar aan mezelf te denken.
Op de fiets naar huis besluit ik dat ik dan ga wandelen, langs de kust in Nederland. In m’n eentje, met een tent op m’n rug.
Photo by Jose Aragones on Unsplash